Dat ogenschijnlijk volstrekt duidelijke clausules in (notariële) akten lang niet altijd tot rechtszekerheid leiden is maar weer eens gebleken in de zaak waarin de Hoge Raad op 20 december 2013 arrest heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2013:2098).
Wat was er aan de hand?
In verband met de aanleg van de Betuwelijn dreigde “boer X” pachtgrond aan ProRail kwijt te raken. Medio 2002 sloot ProRail een deal met boer X inhoudende dat ProRail aan hem een vervangende kavel cultuurgrond zou leveren tegen een koopsom van (afgerond) € 250.000,--, terwijl voorts door ProRail werd toegezegd om de door boer X te lijden schade door verlies van de pachtgrond te vergoeden tot een bedrag van (afgerond) € 275.000,--. Deze afspraken werden vastgelegd in een overeenkomst met de titel “kavelruilovereenkomst”.
Ten uitvoering van bovenbedoelde overeenkomst is bij notariële akte van 7 mei 2002 de door ProRail aan boer X verkochte grond geleverd. In deze akte stond vermeld dat “verrekeningen” hebben plaatsgevonden, alsmede dat partijen elkaar over en weer finale kwijting geven ten aanzien van de verplichtingen aangegaan bij de kavelruilovereenkomst in de akte geconstateerd. Er is weinig fantasie voor nodig om te kunnen bedenken aan genoemde finale kwijting de veronderstelling ten grondslag lag dat de koopsom voor de aan boer X geleverde kavel zou worden verrekend met de door ProRail aan boer X uit te keren schadevergoeding, waarbij partijen na uitbetaling aan boer X van het per saldo door ProRail nog verschuldigde bedrag van € 25.000,-- elkaar kwijting verlenen.
Echter, volgens bij bedoelde akte behorende door de notaris opgestelde afrekeningen kwam aan boer X het volledige hierboven vermelde bedrag van € 275.000,-- toe, welk bedrag ook feitelijk door ProRail – ongetwijfeld tot diens eigen niet geringe verbazing – is voldaan.
Begin 2005(!) constateert ProRail dat de koopsom van het in 2002 aan boer X verkochte en geleverde perceel niet is voldaan nu er feitelijk geen verrekening heeft plaatsgevonden. Immers de volledige schadevergoeding is aan boer X uitbetaald. ProRail spreekt boer X alsnog aan tot betaling van de koopsom. Deze betwist met de spreekwoordelijk aan hem toegedichte slimheid tot betaling gehouden te zijn, daarbij verwijzend naar de mededeling in de akte van levering dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.
ProRail laat het er (uiteindelijk) toch niet bij zitten en dagvaardt boer X in mei 2010(!) voor de rechtbank Arnhem. Dit pakt verkeerd uit voor boer X. De rechtbank is namelijk van oordeel dat boer X door zich te beroepen op de in de akte vermelde kwijting misbruik maakt van die bevoegdheid. Daartoe overwoog de rechtbank onder andere dat het kwijtingsbeding niet in de akte was opgenomen met als doel om boer X te bevrijden van zijn verplichting tot betaling van de koopsom. Aldus wees de rechtbank de vordering van ProRail tot betaling van de koopsom toe.
Nu liet boer X het er niet bij zitten en ging in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem en met succes. Het hof oordeelde dat met het kwijtingsbeding wel degelijk was beoogd het door partijen aan elkaar zonder nader voorbehoud doen van een toezegging dat zij elkaar niet meer zullen aanspreken terzake van verplichtingen die in de kavelruilovereenkomst zijn aangegaan en in de toeleveringsakte zijn geconstateerd, waaronder de verplichting voor boer X tot betaling van de koopsom. Anders dan de rechtbank beschouwt het hof het beroep van boer X op het kwijtingsbeding niet als misbruik van bevoegdheid. Het hof heeft daartoe onder meer overwogen de omstandigheid dat – voorafgaand aan de finale kwijting – feitelijk geen betaling van de koopprijs heeft plaatsgevonden is toe te schrijven aan omstandigheden die in de risicosfeer van ProRail liggen, waaronder het tekortschieten van de door haar aangestelde notaris. De vordering van ProRail tot betaling van de koopsom werd dan ook alsnog door het hof afgewezen.
Als ultieme poging om het tij te keren besloot ProRail om cassatieberoep bij de Hoge Raad in te stellen. De procureur-generaal – degene die de Hoge Raad ten aanzien van cassatieberoepen adviseert – was van mening dat er geen redenen waren om de uitspraak van het gerechtshof niet in stand te laten en concludeerde aldus tot een verwerping van het cassatieberoep. Mocht boer X zich vervolgens rijk hebben gerekend, dan echter buiten de Hoge Raad. Deze gooide het over een andere boeg waarbij niet de vraag aan de orde werd gesteld of het beroep op het kwijtingsbeding als misbruik van bevoegdheid kan worden beschouwd, maar de vraag hoe gelet op de partijbedoelingen het kwijtingsbeding dient te worden uitgelegd. In dit kader overwoog de Hoge Raad onder meer (3.3.2) “(..)Voorts staat vast dat bij de totstandkoming van de akte en dus bij het verlenen van de finale kwijting gezamenlijk uitgangspunt van partijen was dat deze verplichting daadwerkelijk was dan wel zou worden nagekomen en dat daarover geen onzekerheid of geschil bestond. Anders dan het hof heeft gedaan, kan de kwijting dan ook niet aldus worden uitgelegd dat deze ook is verleend voor het zich hier voordoende geval dat de koopprijs abusievelijk niet is voldaan doordat zij niet in de afrekeningen is opgenomen en verwerkt.”
De Hoge Raad is derhalve van oordeel dat het kwijtingsbeding gelet op de volgens henzelf(!) daaraan te geven uitleg eenvoudigweg op onderhavige situatie van toepassing is, en dat daarom om die reden een beroep hierop van boer X ongegrond is. De Hoge Raad heeft dan ook – zelf in de zaak voorziend – het vonnis van de rechtbank Arnhem bekrachtigd waarbij de vordering tot betaling van de koopsom te vermeerderen met de wettelijke rente (inmiddels circa € 100.000,--) aan ProRail was toegewezen. Peperdure cultuurgrond derhalve voor boer X. Maar had deze dat niet op zijn klompen kunnen voelen aankomen?
